Mens en milieu
ABCD vragen (milieuvervuiling) >>>
Vraag 1: In de afgelopen 50 jaar is de menselijke populatie enorm gegroeid. In 2010 wordt onze planeet bevolkt door zo'n 6,5 miljard mensen. Deze enorme aantallen mensen zijn een bedreiging voor de natuur. Hoe meer mensen er op de aarde leven, hoe meer auto’s er bijvoorbeeld zullen rijden, en hoe meer voedsel er geproduceerd moet worden. Noem nog eens twee bedreigingen voor het milieu die al deze mensen veroorzaken? A. Toename energie gebruik. Toename hoeveelheid afval. B. Toename vliegverkeer. Afname hoeveelheid drinkwater. C. Toename duurzame energie bronnen. Afname fossiele energie. D. Toename bio-industrie. Toename GFT afval. Antwoord:A. Hoe meer mensen op aarde, hoe meer energie er verbruikt zal worden en hoe meer afval er geproduceerd zal worden.
Vraag 2: Afval of vuilnis zijn stoffen, materialen en/of producten waarvan de eigenaar zich wil ontdoen. Weggooien is doorgaans wettelijk niet toegestaan, tenzij dit gebeurt in een afvalbak. Het afval dient door een erkende afvalinzamelaar te worden opgehaald. Deze afvalinzamelaar zal afhankelijk van de eigenschappen en herkomst van het afval een verwerkingsmethode kiezen. In tegenstelling tot vroeger wordt nog maar een klein deel gestort op een stortplaats. Hoeveel kilo afval produceert een Nederlander gemiddeld per week? A. 500 kilo B. 5 kilo C. 10 kilo D. 50 kilo Antwoord:C. Gemiddeld 500 kilo per jaar.
Vraag 3: Nederlanders scheiden de helft van hun afval: onder meer glas, gft, papier en steeds vaker ook plastic. Dat is maar goed ook, want afvalscheiding spaart grondstoffen en energie en voorkomt veel milieuvervuiling. Elke kilo afval die niet naar de verbrandingsoven gaat bespaart de gemeenschap bovendien vijf eurocent. Waar staat GFT voor? A. Groen Fruit Tuin B. Groente Fruit Takken C. Groente Flevo Tuin D. Groente Fruit Tuin Antwoord:D. GFT staat voor Groente Fruit en Tuin.
Vraag 4: Smog is luchtvervuiling die in een bepaalde periode opeens sterk toeneemt. Het woord smog komt van de Engelse woorden "smoke" en "fog". Letterlijk vertaald betekent smog: door rook en uitlaatgassen vervuilde mist. De stoffen die invloed hebben op het ontstaan van smog zijn vooral ozon en fijnstof en in mindere mate stikstofdioxide en zwaveldioxide. Deze smog kan een paar dagen tot enkele weken duren. In Nederland gebruikt men de term smog als er meer luchtverontreiniging is dan gewoonlijk, met mogelijk nadelige gevolgen voor de gezondheid. In welk seizoen is de kans op smog in een grote stad het grootst? A. Lente B. Zomer C. Herfst D. Winter Antwoord:B. Op warme droge dagen is de kans op smog het grootst.
|
ABCD vragen (milieubeleid) >>>
Vraag 1: De natuur houdt zich niet aan de landsgrenzen. Milieuvervuiling moet dus wereldwijd worden aangepakt en niet alleen lokaal. Milieuvervuiling ontstaat als er schadelijke stoffen in water en lucht terecht zijn gekomen. Waarom juist water en lucht? A. Water en lucht zijn in beweging. B. Water en lucht kennen geen grenzen. C. Water en lucht zijn makkelijk te vervuilen. D. Water en lucht zijn moeilijk schoon te krijgen. Antwoord:A. Water en lucht zijn in beweging. Hierdoor kunnen schadelijke stoffen zich van het ene gebied naar het andere verplaatsen.
Vraag 2: In Nederland leven we met ruim 16 miljoen mensen op een vrij klein oppervlak. Al die mensen moeten wonen, werken, eten, recreëren etc. Het milieu wordt daardoor (over)belast. Welke twee stoffen zorgen regelmatig voor een slechte luchtkwaliteit? A. Benzine en diesel B. Aardgas en aardolie C. Auto’s en vrachtwagens D. Fijn stof en smog Antwoord:D. Fijn stof en smog zorgen regelmatig voor een slechte luchtkwaliteit.
Vraag 3: Om het milieu te beschermen moeten er wereldwijde afspraken gemaakt worden om de uitstoot van bijvoorbeeld koolstofdioxide in de atmosfeer te verminderen. Tijdens internationale klimaatconferenties, zoals in het Japanse Kyoto (1997) en in Kopenhagen (2009), proberen landen het hierover eens te worden. Geef een voorbeeld van een gebied dan vervuild is terwijl daar geen industrie of overbevolking is. A. De Noordzee B. De Noordpool C. De Alpen tussen Frankrijk en Italië D. Waddeneilanden Antwoord:B. De Noordpool is vervuild door stoffen uit Europa, Azië en Amerika.
Vraag 4: Fossiele brandstoffen zijn koolwaterstofverbindingen die zijn ontstaan uit resten van plantaardig en dierlijk leven die lang geleden leefde op aarde. Onder de fossiele brandstoffen vallen aardolie, aardgas, steenkool en bruinkool. Ook turf gewonnen uit hoogveen en laagveen zijn producten in deze reeks, die echter nog niet aan de extremen van druk en temperatuur diep in de aardkorst hebben blootgestaan, die tot de vorming van kolen, olie en gas hebben geleid. Het winnen van fossiele brandstoffen is veelal relatief eenvoudig en het gebruik vereist geen hoogstaande techniek. Traditioneel heeft men daarom veel gebruikgemaakt van deze energiebronnen. Veel ontwikkelingslanden zien fossiele energie als motor om uit de armoede te komen. Het verbranden van deze fossiele brandstoffen draagt bij aan het broeikaseffect. Welk gas, dat vrijkomt bij het verbranden van fossiele brandstoffen, draagt vooral bij aan dit effect? En wat is het gevolg van het broeikaseffect? A. Gas: zuurstof. Gevolg: stijging temperatuur op aarde. B. Gas: zuurstof. Gevolg: daling temperatuur op aarde. C. Gas: koolstofdioxide. Gevolg: stijging temperatuur op aarde. D. Gas: koolstofdioxide. Gevolg: daling temperatuur op aarde. Antwoord:C. Koolstofdioxide draagt bij aan het broeikaseffect, dit leidt ertoe dat de gemiddelde tempratuur op aarde stijgt.
|
Hoe werkt klonen?
Een kloon is een kopie van een ander organisme. Klinkt simpel, maar dat is het niet. Om een levend wezen te klonen, moet je flink rommelen met het DNA ervan. Hoe werkt klonen precies? |
|
Accumulatie: